Hoewel de introductie van Blu-ray in 2003 velen lieten fronsen – waarom nog schijfjes als het ook digitaal kan – liep het uiteindelijk toch even storm met de verkoop van Blu-ray schijfjes en apparatuur. Maar niet iedere fabrikant haalde hetzelfde uit de kast als ze daarvoor met DVD hadden gedaan en vooral de draagbare apparaten moesten het daardoor ontgelden. Op één uitzondering na: de Sony BDP-SX1 (ook bekend als de BDP-SX910) draagbare Blu-ray speler. En de SX1 is een prima Sony product dat doet denken aan de hoogtijdagen van Sony productinnovatie.
Blu-ray is een formaat waarmee media, meestal films of televisieseries in 1920 x 1080 pixels of betere beeldresolutie, op een optische schijf van 120 mm diameter wordt opgeslagen. Het formaat wordt door alle fabrikanten van optische schijven en media-apparatuur ondersteund. Er zijn honderden verschillende Blu-ray spelers geproduceerd, en maar één hiervan is draagbaar: de Sony BDP-SX1 (in sommige landen de BDP-SX910).
De SX1 is een openklapbaar apparaat dat in eerste instantie iets weg heeft van een compacte, maar vrij hoge, laptop. Na het openklappen blijkt het scherm roteerbaar en op de plaats waar een laptop een toetsenbord zou hebben heeft de SX1 het klepje waarachter de optische schijf zit verstopt. De SX1 is van alle markten thuis: het speelt alle formaten optische schijven, inclusief DVD en audio CD’s, het heeft een ingebouwde accu waarmee 5 uur film gekeken kunnen worden, stereo luidsprekers en aansluitingen voor gebruik binnenshuis. Indien via de HDMI aansluiting aangesloten kan het deksel dichtgeklapt worden en is de speler met de meegeleverde afstandsbediening als ‘vaste’ Blu-ray speler te gebruiken.
Tussen 1930 en 1960 vierde de radiobuis, of vacuum tube, hoogtij in de radioindustrie. Hoewel de transistor officieel al was uitgevonden, zou het nog tot 1966 duren voordat Philips met de BC106 de wereld zou ’transistoriseren’. Radiobuizen brachten radio-ontvangst en geluidsversterking in de huiskamer van de consument. Vele verschillende radiobuizen overspoelden de markt, maar de POPE ECC82 is een belangrijke speler geweest.
Radiobuizen had je in beginsel in diode en triode. Een diode liet je wisselspanning gelijkrichten naar gelijkspanning, of radiosignalen opvangen. Met een triode kon je elektrische signalen versterken. Een ECC82 was een dubbel uitgevoerde triode, geschikt voor het versterken van audiosignalen, of het samenvoegen van twee signaalbronnen. POPE staat voor ‘Property Of Philips Eindhoven’.
In de jaren ’40 en ’50 was het bouwen van een eigen radio-ontvanger het terrein van de technisch onderlegde hobbyist en vele ontwerpen rondom een ECC82 deden in die tijd de ronde. Een eenvoudige radio kon met één ECC82, een flink eind koperdraad en een variabele condensator, in die tijd waarschijnlijk gekocht bij Oscar Keip in Groningen, in een weekend worden opgebouwd.
Een boombox is een draagbare stereo radio met opnamemogelijkheid, gevoed door batterijen of accu’s en normaliter in staat om een behoorlijke geluidsdruk in stereo weer te geven. De boomboxen kwamen in het begin van de jaren ’70 op in Amerika, waar welhaast iedere jongeling met een luidruchtige stereo op z’n schouders door de straten banjerde. Dat herinner ik me nog goed, en dat je ze met twee cassettespelers had, zodat je cassettebandjes kon kopiëren. En later met een CD-speler, zodat je een goede geluidskwaliteit had. Maar welke was de eerste? Na wat onderzoek kwam ik erachter en het verbaasde me niks dat de uitvinder van de boombox onze landgenoot Philips was met de 22AR77.
Samen met Sony ontwikkelde Philips de Compact Disc (cd), die voor het eerst werd gefabriceerd op 17 augustus 1979 door Philipsonderdeel Polygram te Langenhagen. Een cd is een optische schijf die oorspronkelijk voor de opslag van muziek werd gebruikt als vervanger van de grammofoonplaat van vinyl, maar die sinds een paar jaar na de introductie ook voor opslag van andersoortige gegevens werd ingezet zoals de cd-rom (computerdata) en cd-video (films).
Philips vond in Sony een perfecte partner voor de cd. Philips had nog veel ongebruikte videoplaatoctrooien beschikbaar. Sony had een specialisatie in digitale technieken. In 1986 kwam de cd-rom hieruit voort, die gebruikt werd voor het opslaan van computerdata. Twee jaar later werd de cd-rom beschrijfbaar. Later werd de cd-rom vervolmaakt; eerst de dvd (1997) en daarna blu-ray (2006).
Simon is een elektronisch geheugenspel, uitgevonden door Ralph Baer en Howard Morrison en in 1978 op de markt gebracht door Milton Bradley. Het apparaat geeft een serie tonen en lichten die de gebruiker moet herhalen. Als dat lukt dan wordt de serie tonen en lichten gaandeweg langer. Het prototype van Baer bevatte een TMS1000 microcontroller die even daarvoor door Texas Instruments op de markt was gebracht. Deze microcontroller had als eerste een volledige microprocessor met RAM en ROM aan boord, gecombineerd met I/O mogelijkheden; een ideaal onderdeel om elektronische spellen mee te maken. Een collega van Baer, Lenny Cope, deed het programmeerwerk terwijl Baer zelf de tonen van het spel ontwikkelde. Baer verkocht het ontwerp aan Milton Bradley, die de naam van het spel omdoopten tot Simon en de bekende ronde vormgeving voor hun rekening namen. Simon werd in mei 1978 voor een introductieprijs van 25 dollar gelanceerd en werd het best-verkopende spel in de kerst van 1978. Het patent van het spel werd in 1980 aan Baer toegekend. Milton Bradley bracht snel na de oorspronkelijke Simon een Pocket Simon uit.
Intern was de Milton Bradley Simon opgebouwd op een pertinax printplaat met hierop 4 gloeilampen, twee IC’s en enkele andere losse onderdelen. Het ene IC was de Texas Instruments TMS1000, de eerste microcontroller ter wereld, en het andere IC was een SN75494 led-displaydriver, gebruikt voor het aansturen van de gloeilampen. De vormgeving van Simon kwam uit de handen van Douglas Montague, die hiervoor in 1979 een patent ontving. De vormgeving en de kleurstelling paste goed bij het ronde ruimteschip dat op de voorkant van het 1977 album Out of the Blue van Electric Light Orchestra werd getoond, wat vast een positief effect op de verkopen heeft gehad.
Een zelfbouw, PTT-goedgekeurd, 200 gulden 1200 baud modem (okee, 75 baud upload, magertjes) was in 1986 het summum voor de homecomputer- en vroege PC-bezitters die verbinding wilden maken met andere computers (nee, er was nog geen internet in die tijd) en Elektuur verraste heel Nederland ermee in het meinummer van dat jaar. Je kon een printplaat en frontplaat bij Elektuur bestellen, de overige onderdelen met enige moeite bij de lokale elektronicahandel bemachtigen en na een weekendje solderen was je online. Ik herinner me mijn exemplaar: in die tijd inelkaar gezet door werkelijk overal onderdelen vandaan te halen en met wasknijpers de telefoondraden op z’n plek te houden. De TCM3105 was lastig, en de lijntrafo werd een scheidingstrafo die normaal voor audiodoeleinden gebruikt werd. En gelukkig waren Okaphone en Telec er om je te helpen. En dan naar het dichtstbijzijnde BBS bellen om daar software te scoren, of op de fora rond te snuizen. Of naar Gandalf, de portselector van de RUG, en met één hop door naar de Cyber. Gave tijden waren dat.
De BC108 (en BC107 en BC109) zijn de eerste generatie generiek toepasbare NPN transistoren, ontwikkeld door Philips en Mullard en in 1966 voor het eerst op de markt gebracht. Transistoren zijn toepasbaar als traploos-variabele stroom- en spanningsversterkers, of als electronische schakelaars. In eerste instantie werden de transistoren in een TO18 behuizing geproduceerd, maar later werd door de opkomst van epoxy en andere kunststoffen ook de nu veel bekendere TO92 behuizing toegepast. De BC548 is een moderne variant van de BC108. De BC108 kan maximaal 100mA verwerken bij spanningen tot 80 volt. De maximale dissipatie was (en is, met de moderne varianten) 300mW.
Een muziekcassette, cassettebandje, compactcassette of simpelweg bandje is een magneetband die wordt gebruikt als geluidsdrager, in een speciaal daarvoor gemaakte vaste doos (cassette). Het cassettebandje is uitgevonden door Philips, als doorontwikkeling op de bestaande magneetband-systemen. Hoewel er andere magnetische tape-systemen waren, werd de compactcassette dominant doordat Philips geen royalty’s vroeg voor gebruik van het patent. Philips stelde wel enkele kwaliteitseisen.
De oudste cassettes hadden slechts twee sporen, de A-kant en de B-kant, dus voor mono geluid, maar al vrij gauw verschenen er stereorecorders met vier sporen. In de meeste gevallen werd de compactcassette dan ook ingezet als 4-sporen-medium: links/rechts (stereo) A-kant en de B-kant waarop geluidssignalen langs magnetische weg analoog konden worden opgenomen. Bij de meeste spelers moest de cassette fysiek worden omgedraaid om de B-kant te beluisteren, maar in de loop der jaren werden zogenaamde autoreverse-decks op de markt gebracht die zonder omdraaien weergave (en soms ook opname) van beide kanten mogelijk maakten. De compactcassette leende zich uitstekend voor draagbare apparaten met batterij en zelfs voor in de auto. De vervolgstap in de ontwikkeling leidde tot de walkman, een nog meer persoonsgebonden vorm van cassettespeler aangezien deze standaard via de hoofdtelefoon beluisterd werd.
Om te voorkomen dat op een cassettebandje met opgenomen muziek per ongeluk een nieuwe opname gemaakt werd (waardoor dan de oude opname gewist zou worden), kon men op de rugzijde van het bandje een plastic palletje verwijderen waardoor een opening vrijkwam die opname (door een ingebouwde blokkade van het cassettedeck) voorkwam en daarmee het bandje tegen ongewenste opname beschermde.
Naast audio is het cassettebandje ook veelvuldig gebruikt als datadrager bij home computers: het eerste gebruik hiervan is in elk geval terug te herleiden tot de KIM-1 (1976):
The KIM-1 system is designed to work with an audio cassette tape recorder/player to provide you with a medium for permanent storage of your programs or data. The cassette with recorded data may be reread by the system as often as you wish.
“Van zelfstudie tot procesbesturing,” presenteerde elektronica-maandblad Elektuur het mogelijke toepassingsgebied van de Junior Computer in maart 1980, een zelfbouwproject waarvoor ze ook de printplaten en het monitorprogramma beschikbaar stelde. Het maartnummer introduceerde de single board computer in hoofdlijnen, later dat jaar zou er een boek beschikbaar komen met alle details. De Junior Computer was een door de MOS Technology KIM-1 geïnspireerde computer met eenzelfde 6502 microprocessor, een soortgelijk zes-voudig 7-segmentsdisplay en een toetsenbord met een stevige aanslag. Opvallend was dat het display en toetsenbord aan de soldeerzijde van de printplaat waren gemonteerd, en de ‘interessante onderdelen’ zoals CPU en geheugen aan de onderzijde.
Een boek, getiteld ‘Een volwassen computer voor beginners’ (deel 1), bevatte alle artikelen rondom de opbouw en de zelfbouw van de Junior Computer die vanaf het maartnummer in Elektuur zouden worden gepubliceerd. Latere publicaties zouden meer aandacht besteden aan uitbreidingen en gebruikstoepassingen.
Bill of Material Junior Computer
Printplaat EPS 80089-1 (computer) en EPS 80089-2 (display)
Weerstanden 1/4 watt 330k, 6 x 3k3, 4k7, 330, 7 x 68, 2 x 2k2, 2 x 68k
Condensatoren 10p keramisch, 47µ/6V, 2 x 100n MKH, 10 x 1µ/35V tantaal
Halfgeleiders 6502, 2708, 6532, 2 x 2114, 2 x 74LS145, 556, 2 x 74LS00, 2 x 74LS01, ULN 2003, 1N4148
22 digitast schakelaars, 1 x digitast met led, dubbelpolige schakelaar, enkelpolige schakelaar
De PlayStation Portable (kortweg PSP) was een draagbare spelcomputer van Sony Computer Entertainment. Het was Sony’s derde introductie in de PlayStation-lijn van spelcomputers. De draagbare spelcomputer, die tevens mogelijkheden bood om video- en audio-bestanden af te spelen en foto’s te bekijken, werd voor het eerst in thuisland Japan geïntroduceerd op 12 december 2004. De PSP maakte gebruik van kleine optische schijven voor de distributie van spellen. Door het hogeresolutiescherm, de krachtige ingebouwde accu, de kwaliteit van het geluid en de snelheid van de interne processor waren complexe en interessante spellen mogelijk; er was daarom een heel uitgebreide lijst van kwalitatief hoogwaardige spelsoftware voor de PSP beschikbaar.
De PlayStation Portable kende drie belangrijke incarnaties: de oorspronkelijke PSP 1000 met 32 MB intern geheugen, een lichtere en dunnere PSP 2000 met 64 MB intern geheugen en de PSP 3000 die een ingebouwde microfoon had. Alle PSP’s deelden dezelfde R4000 MIPS processor en het 16:9 4 inch beeldscherm met een resolutie van 480×272 pixels in 16 miljoen kleuren. Het scherm van de PSP 3000 was het helderst; de PSP 1000 stond bekend om de degelijke opbouw met veel aluminium onderdelen.
De lancering van de Sony PlayStation in Japan in 1994 (en in de rest van de wereld in 1995) had een revolutie in gamen op thuisconsoles tot gevolg. PlayStation-games waren de eerste games die op cd werden uitgebracht en beschikten over geavanceerde 3D-polygoongraphics. Vóór de PlayStation werden games op ROM cartridges uitgebracht. Deze cartridges waren lastig te produceren en beperkt in geheugengrootte. Donkey Kong Country bijvoorbeeld, een populaire game op de belangrijkste concurrerende console in die tijd, de Nintendo SNES, kwam op een extra grote ROM van 4MB groot uit; CD-ROMs konden meer dan 150 keer zoveel informatie bevatten.
In 2002 kwam Sony met een volledig herontworpen PlayStation uit, de PSone genaamd. Deze kleinere console was volledig compatible met de originele PlayStation maar aanmerkelijk goedkoper. De PSone verkocht in dat jaar meer dan elke andere spelcomputer, inclusief zijn opvolger de PlayStation 2. Sony bracht ook een eenvoudig te monteren LCD scherm met stereo luidsprekers uit, wat ervoor zorgde dat de PSone als draagbaar entertainment systeem ingezet kon worden: het geheel was met een speciale laadkabel in de auto te gebruiken.
In december 2003 waren van de PlayStation en PSone in totaal van 102,49 miljoen stuks verscheept, waarmee het uiteindelijk de eerste spelcomputer was die de grens van 100 miljoen verkopen passeerde.
Turbo Pascal 3.02 is een implementatie van de programmeertaal Pascal van het softwarebedrijf Borland. ‘Turbo’ slaat op de snelheid van compilatie, snelheid van de uitgevoerde code en op de korte ontwikkelcyclus door de ingebouwde IDE. Gecompileerde programma’s hadden in Turbo Pascal 3.02 de extensie .com, om aan te geven dat ze reloceerbaar en kleiner dan 64KB waren.
In de jaren 80 schreef Anders Hejlsberg de Blue Label Pascal-compiler voor de Nascom-2-computer. Hejlsberg ging later voor Borland werken en veranderde zijn compiler tot wat Turbo Pascal voor de IBM-PC zou worden. Deze nieuwe compiler was voor minder dan 100 gulden te koop, veel minder dan de prijs die Hejlsberg oorspronkelijk vroeg voor de Blue Label-compiler.
De goedkope compiler van Borland heeft veel invloed gehad op de Pascalgemeenschap, die zich eind jaren 80 hoofdzakelijk op de IBM-PC begon te concentreren, maar die als besturingssysteem nog MS-DOS hadden. Veel PC-hobbyisten zochten een gestructureerde programmeertaal die BASIC kon vervangen en kwamen vaak bij Turbo Pascal terecht. Turbo Pascal compileerde rechtstreeks naar de machinetaal van de Zilog Z80 of de Intel 8086. Alleen op computers met deze processors kon Turbo Pascal worden gebruikt. Programma’s die naar machinetaal zijn gecompileerd, zijn sneller dan programma’s die worden geïnterpreteerd.
Trinitron is een door Sony ontwikkelde technologie voor kleurenbeeldbuizen. De Trinitrontechnologie werd door Sony ontwikkeld in de jaren 1960. Trinitron is een beschermde merknaam. In tegenstelling tot de beeldprojectie bij klassieke kleurenbeeldbuizen staan de elektronenkanonnen in één lijn en wordt het beeld op een schaduwmasker van verticale lamellen geprojecteerd. Door de verticale lamellen draagt meer oppervlakte van het beeld bij aan de lichtopbrengst. In alle geval meer dan bij de constructie waar de elektronenkanonnen en het schaduwmasker in een driehoekspatroon staan. Ook is de convergentie eenvoudiger.
Kenmerkend voor de Trinitron is de stabilisatiedraad. Dit is een horizontale draad die het schaduwmasker stabiliseert. Deze is – voor de oplettende kijker – net zichtbaar als een donkere horizontale lijn in beeld. Grote schermen hebben in sommige gevallen twee stabilisatiedraden. Ondanks deze stabilisatie wordt het beeld (tijdelijk) vervormd bij mechanische schokken. Een ander kenmerk van Trinitron is de vorm van de beeldbuis: waar andere beeldbuizen een kromming hebben die lijkt alsof de voorzijde uit een grotere glazen bol is uitgesneden, lijkt de voorzijde van de Trinitron beeldbuis alsof deze uit een grote glazen cylinder is uitgesneden. Alleen horinzontaal is een bolling zichtbaar, de beeldbuis is vertikaal nagenoeg vlak.
Naast honderden verschillende Trinitron televisiemodellen, van heel klein tot kamervullend groot, kwam de Trinitron technologie ook beschikbaar voor apparaten van andere fabrikanten. Zo was de Macintosh Color Classic van Apple uitgevoerd met een kleine Trinitron beeldbuis.
De afgelopen 50 jaar hebben toegezien op parallelle ontwikkelingen in computer architectuur, chipfabricatie en massaproductie. De microprocessor is hiervan een tekenend resultaat, dat voor het eerst in 1971 een commercieel succes werd door de introductie van de 4-bit 4004 van een toen nog klein en onbekend bedrijfje genaamd Intel. Veel bedrijven volgden Intel’s voorbeeld en tegen het eind van de jaren ’70 kon je uit een half dozijn microprocessoren kiezen. In die jaren explodeerde het aantal computergebruikers van een handvol ondernemende hobbyisten en technisch onderlegde ‘hackers’ naar miljoenen zakelijke, industriële, ambtelijke, educatieve en thuisgebruikers, die allemaal de beschikking hadden over relatief betaalbare computeroplossingen.
Gelijktijdig aan de microprocessor, gebruikmakend van dezelfde ontwikkelingen ontstond de microcontroller, met de TMS1000 van Texas Instruments als lichtend voorbeeld. Microcontrollers zijn voor het grote publiek veel minder als eindproduct bekend dan de veel vaker genoemde microprocessoren, hoewel termen als ‘Arduino‘ en ‘ESP32’ ook bij de gemiddelde consument bekend beginnen te raken. Het grote publiek is zich echter zeer bewust van het feit dat ‘iets’ verantwoordelijk is voor de slimmigheid in huishoudelijke apparaten zoals broodroosters, koffiemachines, televisies, ovens, wasmachines, koelkasten, elektrische tandenborstels en ontelbare andere ‘gadgets’.
Een microcontroller bestaat intern uit een microprocessor, werkgeheugen, programmaopslaggeheugen en I/O voorzieningen. Dit maakt het in veel opzichten een regelcomputer-in-een-chip, waarbij er slechts een externe voedingsspanning nodig is om een programma uit te voeren. De eerste microcontroller was de TMS1000 van Texas Instruments (1974), gevolgd door de 8048 van Intel (1977). Een opvolger van de 8048 was de 8051 (1980), met als speciale uitvoering de hier beschreven 8052AH-BASIC (1986).
Het grootste verschil tussen microprocessoren en microcontrollers is gelegen in hun toepassingsgebieden: waar de microprocessor bedoeld is voor generieke toepassingen is de microcontroller bedoeld voor besturingstoepassingen met minimale externe componenten. Zo heeft een microprocessor over het algemeen geen intern geheugen, terwijl een microcontroller dat wel heeft. Een microcontroller heeft veel meer bitvergelijkingsinstructies en overwegend een beperktere instructieset die vooral op snelheid is ingericht. Ook de mogelijkheden om met andere chips en direct met digitale en analoge elektronica te communiceren is bij een microcontroller meer uitgemeten dan bij een microprocessor.
De MCS-51 is een familie van microcontroller IC’s, ontwikkeld, geproduceerd en op de markt gebracht door Intel, gebaseerd op de archetype 8051. Andere IC-fabrikanten zoals Siemens, Advanced Micro Devices (AMD), Fujitsu en Philips zijn gelicentieerde fabriekanten van deze microcontrollers. De microcontrollers uit de MCS-51 familie zijn geoptimaliseerd voor besturingstoepassingen voor ondermeer de automobielindustrie met in de instructieset een verscheidenheid aan adresseringsmodi, handige 8-bits rekenkundige instructies, ínclusief instructies voor vermenigvuldigen en delen en ondersteuning voor één-bit variabelen met bijbehorende bitmanipulatiemogelijkheden.
In de tabel zijn enkele van de MCS-51 microcontrollers weergegeven met hierbij aangegeven de hoeveelheid interne geheugen. Het interne gebeugen ligt in hetzelfde adresbereik als het externe geheugen, wat de uitwisselbaarheid van de microcontrollers vergroot.
Een speciale variant van de 8052AH, de 8052AH-BASIC, heeft een af-fabriek in het maskeerbaar ROM ondergebrachte drijvendekomma-BASIC genaamd MCS-BASIC, een terminalserver en een EPROM programmeercircuit voor de opslag van programma’s. Intel bracht deze 40-pins microcontroller in 1986 op de markt.
De 8052AH-BASIC was bij de introductie in 1986 om verschillende redenen bijzonder: het bevatte een eenvoudige terminalserver met een ingebouwde editor, zodat programma’s met een seriële terminal of terminalemulatieprogramma beheerd konden worden. Ook de ingebouwde MCS-51 BASIC maakte deze microcontroller speciaal. Nog niet eerder was er een besturingschip met een ingebouwde hogere programmeertaal beschikbaar geweest.
Elektuur kwam met het november 1987 nummer met het ontwerp van een microcontrollerboard gebaseerd op de 8052AH-BASIC, ongeveer rondom de tijd waarin ik zelf ook voor mijn studie met deze microcontroller bezig was. Het ontwerp was opgebouwd rondom een 8052AH-BASIC V1.1, twee 6264 RAM’s, een 2764 of 27128 EEPROM, wat bus logica, een programmeerspanning-beveiliging, RS232 niveau-aanpassing en een reset-schakelaar.
De opgebouwde microcontroller was een dubbelzijdige, doorgemetaliseerde printplaat met afmetingen van 10×15 centimeter. Twee connectoren maakten I/O en busuitbreidingen mogelijk. Op de printplaat zaten, buiten de 8052AH-BASIC micocontroller, twee RAM-chips, een EPROM-voet en enkele logicachips. De seriële ansluiting voor een terminal of computer met terminalsoftware bestond uit een 5-polige DIN aansluiting, in die tijd bekend als audioconnector waarmee audioapparaten onderling konden worden verbonden. De toepassing hiervan was niet standaard (een 9-polige D-connector was hier toepasselijker geweest), zodat er een kabel op maat gemaakt moest worden. Twee leds en een schakelaar maakten het geheel af. De printplaat was voorzien van montagegaten zodat het eenvoudig in een behuizing kon worden ingebouwd, een en ander overgelaten aan de creatieve vaardigheden van de constructeur.
Na het aansluiten van een geschikte terminal aan de 5-pins DIN-aansluiting en het inschakelen van de voeding werd een prompt op de terminal getoond en kon een programma worden ingetoetst:
*MCS-51(tm) BASIC V1.1*
READY
>10 FOR I=1 TO 3
>20 PRINT I
>30 NEXT I
>RUN
1
2
3
READY
>
Op de prompt konden enkele commando’s worden gegeven: RUN, LIST, NEW, NULL, RAM, ROM, XFER, PROG, BAUD, CALL en variaties hierop. Met LIST (of LIST met een regelbereik) werd het programma (of een deel hiervan) naar de terminal teruggegeven. Een regel werd gecorrigeerd door deze opnieuw in te voeren.
De geplaatste EPROM kon vanuit de controller worden geprogrammeerd met het commando PROG en programma’s konden eenvoudig vanuit de EPROM worden opgestart met het commando ROM. Programma’s konden slechts met UV-licht uit de EPROM worden gewist:
>LIST
10 FOR I=1 TO 3
20 PRINT I
30 NEXT I
READY
>PROG
12
READY
>NEW
READY
>LIST
READY
>ROM 12
READY
>LIST
10 FOR I=1 TO 3
20 PRINT I
30 NEXT I
READY
>
Philips bracht in 1974 een nieuwe serie elektronica-experimenteerdozen op de markt. Deze EE2000 serie die volgde op de populaire EE1000 serie was veel moderner wat design betrof: in het oog sprongen de blauwe plastic montage platen en (bij de grotere dozen) het schakelpaneel. De serie werd 2 jaar later uitgebreid met de EE2010 serie, die modernere IC techniek had. De serie kon heel eenvoudig gestart worden met de EE2040 (groen), de iets uitgebreidere EE2050 (rood), en voor de echte grote starters de EE2003 (licht blauw).
De EE2040 was de eenvoudigste begindoos van de EE2000 elektronica-experimenteerdoosserie van Philips. Alle schakelingetjes werden op 1 montageplaat gebouwd. Met de weinige componenten waren goede experimenten te doen en leuke schakelingen op te bouwen, waaronder een (regelbare) toongenerator, knipperlicht en vloeistofpijl-indicator. Diegene die met deze doos startten maakten al kennis met de PNP transistor, si-diode, instelpotmeter en druktoets. De jonge experimenteerders konden met deze doos vanaf 8 jaar kennis maken met de elektronica.